weekverhaal week 21

Vlag

Op de tafels van de kinderen liggen boeken. Grote schrijf­boeken. Vandaag is het grote sommen- en woordendag. Ze zitten keurig achter elkaar. Ze mogen alleen in hun eigen boek kij­ken. Dat staat op de eerste bladzijde van hun boek. Guus zit achter zijn bureau. Hij leest een dik boek. Rob steekt de vinger op: ‘Meester, hoef jij geen sommen te maken?’‘Ik vind ze veel te moeilijk,’ zegt Guus.

‘Ik ook,’ antwoordt Rob.

‘Ik wil ook lezen.’

‘Rob, schrijf maar alles op, wat je weet. Als je klaar bent, stop ik je boek samen met de andere boeken in een grote envelop. Die stuur ik ergens naar toe. Heel ver zodat we ze niet meer zien.’

‘Waarom moeten wij dan in dit boek schrij­ven?’ vraagt Kevin. ‘Weet ik niet. Niet voor mij. Ik weet wat jullie kennen. Gewoon doen. Laat de rest maar aan mij over.’ Guus slaat een bladzijde van zijn boek om.

Meneer Wiel komt binnen met een grote envelop in zijn hand. ‘Hier moeten de boeken in.’

Guus kijkt op van zijn boek. ‘Zit er een postzegel op?’

Meneer Wiel legt de envelop op het bureau. ‘Die plak ik er wel op.’ ‘Dankjewel Wiel.’

Zacht gaat meneer Wiel weer naar buiten. Guus leest verder. Als hij het boek uit heeft zijn de kinderen klaar. ‘Hebben jullie in je eigen boek geschreven?’

‘Natuurlijk!’ roept Joyce.

‘Wat natuurlijk?’ Guus staat op. ‘Op de eerste bladzijde stond alleen, dat je niet in een ander boek mocht kijken. Van schrijven stond er niets.’

Rob loopt met zijn boek naar het bureau. ‘Had dat dan gezegd. Ik wist niet dat dat mocht.’

Guus pakt het boek van Rob. ‘Meesters mogen niets voorzeggen. Ze mogen jullie alleen trucjes leren. Dus dat weet je voor de volgende keer.’

Jessica trekt Guus aan zijn arm. ‘Maar dan zijn we bij een andere meester. Of bij een juffrouw.’

‘Nou en?’ zegt Guus. ‘Er zijn zoveel mensen, zoveel huizen, zoveel straten, pleinen. Zoveel bloemen, bomen, die­ren, zeeën, rivieren. Maar er is maar één zon, één aarde, één Jessica, één Guus, één Mariet. En die zien zoveel sterren, zoveel dagen, zoveel nachten. Er is zoveel. Geniet ervan. Het is allemaal van jou. Kom we gaan feest vieren.’ Guus loopt de klas uit. De kinderen achter hem aan.

Uit de kelder van de school halen ze een hele grote stok. Met zijn allen houden ze de stok vast. Ze dansen naar buiten. Op de speelplaats is een heuveltje: de terp. Middenin is een gat. Ze zetten de stok erin. Meneer Wiel komt ook naar buiten. Hij heeft een vlag in zijn handen. Die maken ze vast aan een touw. Samen hijsen ze de vlag omhoog. Ze kijken naar de wapperende vlag. De vlag die danst in de wind. Guus heeft zijn gitaar gehaald. Zijn vingers strelen de snaren. Er klinkt een lied: vandaag is een mooie dag.

De mensen rond de school maken de ramen open. Ze steken ook de vlag uit. Een vrouw en een man lopen de speelplaats op. Ze delen bekers limonade uit. Oranje limonade. De speelplaats is vol vrolijkheid. Oranje vrolijkheid. Meneer Wiel draait zich om en wil weggaan.

‘Blijf toch hier, Wiel.’ Guus houdt zijn arm vast.

‘Ik moet die envelop nog posten.’

‘Die kan nog wachten,’ zegt Guus. ‘Vandaag sturen wij vrolijk­heid op. Vrolijkheid wapperend met de vlag. Wapperend naar andere mensen.’

De kinderen lachen. De oranje limonade danst in hun handen. Kevin staat naast Guus. Hij houdt het boek van de boom vast. 'Weet je wat? Vandaag leest meneer Wiel voor.' Meneer Wiel kijkt verbaasd. 'Ik?' 'Ja,'roepen de kinderen. Meneer Wiel zucht en lacht.

Vogel houdt een lapje stof vast. 'Wat is dat,' vraagt Lief.

'Een vlag,' zegt Vogel. 'Kijk maar.' Hij vouwt het lapje open.
'Wat ga je daar mee doen?'
'Wapperen.'
'Hoe dan?'
'Let op.' Vogel rent in het rond. Hij houdt de vlag met twee handen vast. De vlag wappert.'Heb je gezien, Lief, de vlag wappert.'
'Mag ik ook eens wapperen?'
'Nee. Lief, dat kunnen alleen vogels. Vogels vliegen.'

Lief blaast.

'Waarom doe je dat?'

'Ik wapper.'

'Maar ik zie toch niets.'

'Wacht maar. Al en Leen blazen jullie met me mee?'

Samen blazen ze. De vlag beweegt een beetje.

'Dat is toch geen wapperen,' roept Vogel.

'Wel als de grote wind blaast,' zegt Lief.

'Kom maar mee naar de boom. Daar kun je de vlag aan een tak hangen. De wind kan dan tegen de vlag blazen.'

Vogel klimt in de boom. Leen geeft hem een zetje. En Al knijpt heel even in zijn bil. Vogel merkt het niet. Hij heeft het veel te druk. De vlag moet hij goed vast maken. Al, Lief en Leen blazen. De grote wind ook. De vlag wappert.

'Zie je,' lacht Lief, 'de grote wind helpt ons.'

Vogel springt uit de boom. Ze blazen alle drie tegen zijn hoofd.

'Kijk.' Al wijst. 'Je haren wapperen.'

Vogel voelt met een hand.

'Nee, het zijn mijn veren.'

Leen trekt aan een haar van Vogel.

'Auw,' schreeuwt Vogel. 'Wie was dat?'

Lief kijkt ernstig. 'De grote wind.'

Vogel geeft Al een duw.

'Nee, ik denk de kleine wind.'

Al loopt weg. Vogel gaat mee. 'Ik vlieg achter je aan.'

Leen en Lief staan nog bij de boom. De vlag wappert.

'Zie je Leen,' zegt Lief, 'de boom heeft feest. Het wapperfeest.'

Meneer Wiel maakt het boek dicht. De kinderen klappen. Ook Guus en de ouders. Allemaal klappen ze. En de vlag....wappert.