weekverhaal week 20


Pen

Het is stil in de klas. De hele morgen is het al rustig. Geen herrie, geen ruzie, geen lachen. Alles gaat vanzelf. Muisjes­stil rekenen. Fluisterend taal. En na de speeltijd geschiede­nis. Je hoort alleen de stem van Guus. Hij vertelt over vroe­ger. Toen het hier zoveel sneeuwde, dat de zee droog werd. Over een stuk van het land schoof het ijs van de Noordpool. Grote keien schoven voor het ijs uit. Maar het werd warmer. Het ijs smolt. De keien bleven achter. Je kunt ze nog zien. Ze zijn heel oud. ‘Keien vieren geen verjaardag,’ zegt Guus, ‘ze zijn al heel lang en ze zullen heel lang blijven.’

De kinderen luisteren. Guus vertelt rustig zijn verhaal. Voordat ze naar huis gaan, wordt er keurig geschreven. Met de handen op de rug wandelt Guus langs de tafels. ‘Laat de letters op het lijntje wandelen. Niet te schuin, anders vallen ze om. Niet te recht, want dan blijven ze staan.’

‘Jessica heeft mijn pen,’ schreeuwt Joyce.

‘Niet waar,’ zegt Jessica.

‘Geef terug!’

‘Jij hebt die mij gegeven.’

‘Nee, geleend!’

‘Geef terug.’

Jessica houdt de pen stevig vast. Joyce trekt aan haar arm. Guus zucht: ‘Het was zo fijn rustig, wat moet ik nu doen?’

‘Ik wil mijn pen terug!’

Guus loopt naar hen toe: ‘Je hebt toch een pen.’

‘Die is ook van mij!’

‘Ik snap er niets van. Het was zo fijn rustig. En opeens oorlog. Oorlog om een pen. Hier snap ik niets van.’

Guus loopt naar zijn bureau. Joyce begint te huilen. Guus steekt zijn armen in de lucht. ‘Ook nog een regenbui.’

De kinderen lachen. Kevin doet Joyce heel hard na.

‘Kevin houd je koest. Kom maar eens hier met je schrift,’ zegt Guus streng. ‘Wat een knoei! De laatste regel moet beter. Ga zitten. Jullie schrijven nu allemaal de laatste regel. En die mag jezelf bedenken. Iedereen aan het werk en met je eigen pen. Denk erom Jessica, vanmiddag heb je je eigen pen bij je. Dan kan Joyce met twee pennen schrijven!’

Niemand durft te lachen. Guus wandelt naar het tafeltje van Joyce. Een traan is op haar schrift gevallen. ‘Schrijf daar maar geen letter, Joyce, want anders verdrinkt die.’

Joyce wrijft met haar hand langs haar neus. Ze haalt diep adem en lacht. Dan wandelt hij naar Kevin. Hij heeft de laatste zin af. Guus leest de zin: ‘De meester is lief.’

Hij legt zijn hand op het hoofd van Kevin. ‘Je hebt gewonnen.’ Kevin glim­lacht en Guus schatert het uit. ‘Het was bijna een rustige morgen.’

‘Het laatste stuk was wel het leukste,’ zegt Rob.

Guus zwijgt even. ‘Zoals altijd is het laatste woord voor Rob. En nu naar huis. Smakelijk eten.’ 'Nee,' lacht Rob, 'eerst de boom nog.' Guus pakt het boek. 'Kevin, blijf maar zitten. Ik lees het verhaal hier bij mijn bureau voor.'

 

Al klimt in de boom. Hij gaat op een tak zitten.

'Boom, ik wil alleen zijn. Net als jij. Jij staat alleen in het gras. Dan heb je ook geen ruzie. Je hoeft niet altijd de zin van de anderen te doen.'

Leen komt voorbij. Hij roept: 'Al, waar ben je.'

Al houdt zich heel stil. Leen loopt door.

'Zou je niet eens naar een andere boom willen gaan,' vraagt Al. 'Och ja, je kunt niet praten. Dan hoef je ook niet naar een andere boom. Ik kan wel praten. Maar tegen wie? Jij zegt niets terug. Je zult me ook wel niet horen.'

Lief komt aanlopen. 'Al waar ben je toch?'

'Hier, Lief.'

'Wat doe je daar in de boom?'

'Ik praat met de boom.

'Dat kan toch niet. Een boom kan niet praten.'

'Hij kan wel luisteren.' Al springt uit de boom. 'Tot morgen boom.'

Lief kijkt verbaasd. 'En wat zegt de boom.'

'Tot morgen.'

 

De kinderen lopen de klas uit. Op het tafeltje van Joyce liggen twee pennen. Guus tekent op het bord een grote kei. Er onder schrijft hij. ‘Jullie zijn wel niet zo oud, maar voor mij zijn jullie echte keien.’

Rob ziet als eerste, wat Guus op het bord heeft getekend. Hij rent weer de klas binnen. De anderen achter hem aan. Ze botsen tegen Guus op. ‘Wat doen jullie?’ vraagt hij.

‘Keien zijn hard,’ zegt Rob.

Guus wrijft over zijn arm. ‘En kinderen zijn lief, of niet soms.’

Ze gaan weer naar buiten. Rob blijft bij de deur staan. ‘Mee­ster, je hebt gewon­nen.’

Als Guus thuis is, zegt hij tegen Mariet: ‘Weet je dat ik lief ben?’

‘Eerst zien of je je bord leeg eet,’ antwoordt Mariet.

Guus begint te eten. Tussen twee happen door mompelt hij glimlachend: ‘De meester is lief.’