weekverhaal week 15

Vinger

‘Vroeger was ik zo groot als jullie. Toen speelde ik graag op straat. Behalve wanneer ik straf had. Dan mocht ik niet naar buiten. Liever kreeg ik een draai om mijn oren. Maar als ik de kans kreeg, sloop ik naar de kelder.’  
Het is stil in de klas. De kinderen luisteren gespannen naar Guus. ‘In een hoek lag een grote berg kolen. Hiermee werd het huis warm gestookt. Toen had je nog geen gas. Ik klauterde op de berg. Zo kon ik gemakke­lijk door het kelderraampje naar buiten kruipen. Maar op een keer waren de kolen bijna op. In de hoek lag een klein hoopje. Ik keek naar boven. Naar het licht dat door het raam­pje scheen. De stemmen van de spelende kinde­ren op straat gleden langs de stralen naar binnen. Ik huilde van woede. In mijn eentje ging ik op de bank in de tuin zitten. Opeens hoorde ik een vlieg­tuig. Recht boven mij. Het maakte allerlei boch­ten. De witte rook werden letters. Het vliegtuig schreef in de lucht. Het schreef, hallo. Ik zwaaide en riep hallo terug. Langzaam vervlogen de letters in de lucht. Even bleef ik nog kijken en ging toen naar binnen. 'Wat heb ik fijn ge­speeld,' zei ik. 'Met een vliegtuig heb ik gespeeld. Een vlieg­tuig hoog in de lucht.’
Mijn moeder keek me ongelovig aan: ‘Daar zat zeker sinterklaas in.’
‘Nee, het schreef in de lucht. Zo.' Met een vinger schreef ik, 'hallo.’
‘Dit is lucht­post,’ zei mijn moeder. We moesten er samen om lachen. Guus glimlacht. Lesley steekt de vinger op. ‘Wat is er Lesley?’
‘Ik ga schrijven.’
‘Maar wel in je schrift.’
Snel steekt Rob de midden­vinger op. ‘Pas op,’ zegt Guus, ‘anders neem ik je die vinger af. En nu...’ De kinde­ren weten het al. Als hij: ‘en nu’ zegt, moeten ze aan het werk. Ook Rob, met tien vingers. Tot de speeltijd wordt er hard gewerkt. Dan naar buiten. Eerst naar de w.c. Opeens klinkt in de gang een hard gegil. Arthur komt aanrennen. Zijn vinger bloedt. ‘Ik ben tussen de deur geko­men,’ huilt hij. ‘Ze hebben de deur dichtge­gooid.’ Drupjes vallen op de vloer. De kinderen lopen achter hem aan. Guus houdt een hand­doek onder zijn hand. Hij brengt hem naar de conciërge, meneer Wiel. Die brengt Arthur in zijn auto naar het ziekenhuis. De kinderen staan nog op de gang. Stille­tjes vraagt Guus: ‘Wie heeft het gezien?’ Niemand.
Alleen Kevin zegt: ‘Ik hoorde Arthur opeens schreeuwen.’
‘Dus niemand,’ vraagt Guus nog een keer. En mompelt met een ernstig gezicht: ‘Deuren zijn gevaarlijk. Ze eten vingers.’
De volgende dag zit Arthur op zijn stoeltje. De vinger is dik ingepakt. Zijn hand rust in een draagdoek. Guus kijkt hem aan. Het is net of hij nog slaapt. ‘Veel pijn, Arthur?’
‘Een beetje nog.’
‘Ik wil niet meer weten wie het gedaan heeft. Schrijf het maar in de lucht, 'ik heb het gedaan, dit doe ik nooit meer.’ Dan loopt hij naar Arthur. Hij steekt een vinger uit. De vinger met de ring. ‘Kijk Arthur, de nagel is gescheurd. Ik was zo groot als jij. Een vriendje sloeg er per ongeluk met een hamer op. Dit is mijn mooiste vinger. Er zit een verhaal achter. Nu hebben wij allebei een vinger met een verhaal.’
Guus loopt terug naar zijn bureau. Hij pakt het boek van de boom. Even bladert hij.

De deur van het huis van Al staat open.
Leen en Al staan buiten op de stoep.
'Moet de deur niet dicht zijn,' zegt Leen.
'Waarom? Deuren kunnen ook open zijn. Als er iemand naar buiten wil gaan?'
'Weet de deur niet, dat je al buiten bent?'
'Al buiten bent,' lacht Al. 'Je zegt het toch 'al buiten'. Ja, ik ben buiten.'
Leen kijkt hem aan. 'Je houdt me voor de gek. De deur moet nu dicht zijn.'
'Maar Leen als iemand nu naar buiten kom, dan zit die tussen de deur.'
'Wie komt dan naar buiten?'
'Ik,' zegt Lief. Ze komt door de deur naar buiten.
Leen kijkt verbaasd. 'Wat doe jij daar?'
'De deur was open. Dan mag je naar binnen.'
'Of naar buiten,' zegt Al.
'En als de deur dicht is,' vraagt Leen.
Lief komt naar buiten. 'Dan blijf je binnen.'
Al gaat naar binnen. 'Of blijf je buiten.'
Leen pakt Lief en Al bij de arm. Hij duwt ze tegen elkaar.
'Wat doe je nou,' roept Lief.
'Ik ben de deur. Ik maak jullie dicht.'

''Zo zie je Arthur,' zegt Guus, 'deuren kunnen open en dicht.' Hij maakt het boek dicht. Morgen gaat het weer open.