weekverhaal week 12
Ballon
‘Wat een kabaal!’ Guus slaat met zijn hand op het bureau. ‘Het lijkt wel dierendag.’
Zoiets moet je natuurlijk niet zeggen. In een mum van tijd beginnen de kinderen te blaffen en te miauwen. Guus houdt zijn handen op de oren. ‘Ik heb een klas vol huisdieren. Vol...hamsters!’
De kinderen lachen en kruipen over de vloer. ‘Hamsters maken geen kabaal!’
‘Jawel, mijn hamster blaft,’ roept Kevin.
‘Dit kan helemaal niet.’ Jessica gaat staan. ‘Ik heb zelf een hamster.’
‘Wie heeft er nog meer een huisdier?’ vraagt Guus.
‘Ik heb een hond. Ik een poes. Ik heb een vogeltje.’
‘Niet allemaal tegelijk.’ Guus klapt in zijn handen. ‘Ga eerst zitten dan mogen jullie om de beurt vertellen.’
Joyce zit als eerste. ‘Joyce, jij mag beginnen.’
‘Ik heb geen huisdier. Mijn konijn is dood. Hij heette Jacob. Op een morgen lag hij heel stil in zijn kooi. Ik keek uit mijn slaapkamerraam om naar hem te zwaaien. Hij was dood. Mijn vader heeft in de tuin een kuil gegraven. En mijn moeder heeft Jacob in een schoenendoos gelegd. Met mijn zusje heb ik een tekening gemaakt. Die hebben wij ook in de doos gelegd. Wij moesten huilen. De tranen drupten op de doos. Op zijn graf staan nu bloemen. Sleutelbloemen. In de lente gaan ze open. Als mijn vader de gele bloemen ziet zegt hij: Er is post van Jacob.’
Om de mond van Guus komt een glimlach. ‘Iets wat je graag hebt, gaat niet dood.’
‘Je kunt het wel niet meer knuffelen,’ zegt Lesley.
Guus wrijft met zijn hand langs zijn wang. ‘Knuffelen doe je niet alleen met je handen. Knuffelen doe je ook van binnen.’ ‘Hebt u ook een huisdier?’ vraagt Lesley.
‘Mariet,’ roept Rob.
Guus moet hard lachen. ‘Laat ze dat niet horen. Mijn huisdier is een ballon.’
‘Een ballon?’
‘Ja een ballon. Een ballon met een touwtje aan het plafond. Net als de mensen vol met adem. Voor hem is iedere dag feest. Een vrolijk gekleurd wolkje adem hangt bij ons aan het plafond. Weten jullie, wat ik een keer gedaan heb. Ik heb mijn gitaar gepakt en een liedje gemaakt voor mijn ballon. Mariet heeft toen het raam opengemaakt. De mensen in de straat kwamen naar buiten. Ik zong de deur open. Ze kwamen binnen en dansten vrolijk door de kamer. Toen het lied uit was vroegen ze: Welk feest is het vandaag? Ik zei: het is vandaag het anders-dan-gisteren-feest. Net als de bomen. Gisteren waren er nog knoppen. Vandaag zijn het bladeren. Daarom is er feest. En de mensen riepen hiep, hiep hoera.’
‘Was u jarig?’ vraagt Lesley weer.
‘Als de lente begint, ben ik jarig,’ zegt Guus een beetje verlegen.
‘De meester wordt oud,’ lacht Kevin.
Guus strijkt zijn hand door zijn haren. ‘Binnenkort is het weer lente. Dan schrijf ik weer een lied. Misschien gaat het over sleutelbloemen.’
Guus pakt het boek van de boom.
Leen gaat naar het huis van Al.
Hij duwt tegen de deur. De deur gaat niet open.
Leen klopt. De deur blijft dicht.
Lief komt voorbij. 'Leen, komt AL ook?'
'Weet ik niet. De deur is dicht.'
'Maak de deur open.'
'Lukt niet.'
'Heb je een sleutel?'
'Nee, ik niet.'
'Ik wel. Kijk maar.'
Lief heeft een bloem in de hand.
'Dat is toch geen sleutel,' zegt Leen.
'Jawel. Kijk maar.'
Lief steekt de steel van de bloem in het sleutelgat.
De deur gaat langzaam open. Al komt naar buiten.
Leen kijkt met open mond.
'Hoe kan dat?'
'Dit is een sleutelbloem,' zegt Lief.
'Ja. Een lieve sleutelbloem,' lacht Al.
'Met je verjaardag krijg je een sleutelbloem,' zegt Ron.
'Van mij ook. Van mij ook. Van mij ook,' roepen ze allemaal door elkaar.
'Een tuin vol sleutelbloemen,' lacht Guus.
'Voor ieder jaar een,' roept Rob.
'Dat wordt een grote tuin,' zucht Guus.
Ballon
‘Wat een kabaal!’ Guus slaat met zijn hand op het bureau. ‘Het lijkt wel dierendag.’
Zoiets moet je natuurlijk niet zeggen. In een mum van tijd beginnen de kinderen te blaffen en te miauwen. Guus houdt zijn handen op de oren. ‘Ik heb een klas vol huisdieren. Vol...hamsters!’
De kinderen lachen en kruipen over de vloer. ‘Hamsters maken geen kabaal!’
‘Jawel, mijn hamster blaft,’ roept Kevin.
‘Dit kan helemaal niet.’ Jessica gaat staan. ‘Ik heb zelf een hamster.’
‘Wie heeft er nog meer een huisdier?’ vraagt Guus.
‘Ik heb een hond. Ik een poes. Ik heb een vogeltje.’
‘Niet allemaal tegelijk.’ Guus klapt in zijn handen. ‘Ga eerst zitten dan mogen jullie om de beurt vertellen.’
Joyce zit als eerste. ‘Joyce, jij mag beginnen.’
‘Ik heb geen huisdier. Mijn konijn is dood. Hij heette Jacob. Op een morgen lag hij heel stil in zijn kooi. Ik keek uit mijn slaapkamerraam om naar hem te zwaaien. Hij was dood. Mijn vader heeft in de tuin een kuil gegraven. En mijn moeder heeft Jacob in een schoenendoos gelegd. Met mijn zusje heb ik een tekening gemaakt. Die hebben wij ook in de doos gelegd. Wij moesten huilen. De tranen drupten op de doos. Op zijn graf staan nu bloemen. Sleutelbloemen. In de lente gaan ze open. Als mijn vader de gele bloemen ziet zegt hij: Er is post van Jacob.’
Om de mond van Guus komt een glimlach. ‘Iets wat je graag hebt, gaat niet dood.’
‘Je kunt het wel niet meer knuffelen,’ zegt Lesley.
Guus wrijft met zijn hand langs zijn wang. ‘Knuffelen doe je niet alleen met je handen. Knuffelen doe je ook van binnen.’ ‘Hebt u ook een huisdier?’ vraagt Lesley.
‘Mariet,’ roept Rob.
Guus moet hard lachen. ‘Laat ze dat niet horen. Mijn huisdier is een ballon.’
‘Een ballon?’
‘Ja een ballon. Een ballon met een touwtje aan het plafond. Net als de mensen vol met adem. Voor hem is iedere dag feest. Een vrolijk gekleurd wolkje adem hangt bij ons aan het plafond. Weten jullie, wat ik een keer gedaan heb. Ik heb mijn gitaar gepakt en een liedje gemaakt voor mijn ballon. Mariet heeft toen het raam opengemaakt. De mensen in de straat kwamen naar buiten. Ik zong de deur open. Ze kwamen binnen en dansten vrolijk door de kamer. Toen het lied uit was vroegen ze: Welk feest is het vandaag? Ik zei: het is vandaag het anders-dan-gisteren-feest. Net als de bomen. Gisteren waren er nog knoppen. Vandaag zijn het bladeren. Daarom is er feest. En de mensen riepen hiep, hiep hoera.’
‘Was u jarig?’ vraagt Lesley weer.
‘Als de lente begint, ben ik jarig,’ zegt Guus een beetje verlegen.
‘De meester wordt oud,’ lacht Kevin.
Guus strijkt zijn hand door zijn haren. ‘Binnenkort is het weer lente. Dan schrijf ik weer een lied. Misschien gaat het over sleutelbloemen.’
Guus pakt het boek van de boom.
Leen gaat naar het huis van Al.
Hij duwt tegen de deur. De deur gaat niet open.
Leen klopt. De deur blijft dicht.
Lief komt voorbij. 'Leen, komt AL ook?'
'Weet ik niet. De deur is dicht.'
'Maak de deur open.'
'Lukt niet.'
'Heb je een sleutel?'
'Nee, ik niet.'
'Ik wel. Kijk maar.'
Lief heeft een bloem in de hand.
'Dat is toch geen sleutel,' zegt Leen.
'Jawel. Kijk maar.'
Lief steekt de steel van de bloem in het sleutelgat.
De deur gaat langzaam open. Al komt naar buiten.
Leen kijkt met open mond.
'Hoe kan dat?'
'Dit is een sleutelbloem,' zegt Lief.
'Ja. Een lieve sleutelbloem,' lacht Al.
'Met je verjaardag krijg je een sleutelbloem,' zegt Ron.
'Van mij ook. Van mij ook. Van mij ook,' roepen ze allemaal door elkaar.
'Een tuin vol sleutelbloemen,' lacht Guus.
'Voor ieder jaar een,' roept Rob.
'Dat wordt een grote tuin,' zucht Guus.