weekverhaal week 1

Sleeën

‘Buiten is het wit,’ Guus wijst naar het raam. ‘Binnen niet.’ ‘We kunnen toch het raam open zetten,’ zegt Ron. ‘Dan wordt het hier ook wit.’
Guus kijkt nog steeds naar buiten. ‘Binnen wordt het wit water.’
‘Kunnen we zwemmen,’ juicht Rob.
‘Zo vaak hebben we niet sneeuw,’ zegt Guus. ‘Het zou jammer zijn als de sneeuw smelt. Weet je wat, we zetten de klas in de sneeuw.’
‘De banken en de stoelen door het raam,’ roept Ke­vin.’
‘Nee,’ Guus draait zich om. ‘Vanmiddag nemen we de slee mee naar school. De sleeën zijn dan de banken en de stoelen. En we schrijven met de sleeën lijnen in de sneeuw.’ 'Ja,' zegt Joyce. 'Een nieuw verhaal van de boom. 'O ja,' lacht Guus, 'dat weten jullie niet. Joyce is lief,' Ja, ik ben Lief. En Ron is Al. Leen is Lesley. En Rob een vogel.' 'Een rare vogel,' roept Guus. Rob spreidt de armen en loopt naar het raam. 'Kijk Lief.  Daar heb ik gelopen. Dat kun je zien in de sneeuw.' 'O ja, vogel.' 'Kun je ook zien waar je gevlogen hebt,' vraagt Al. Leen wijst omhoog. 'Alleen als je heel vlug vliegt. Zo vlug  als een vliegtuig. Dan zie je een witte streep.' Vogel rent door de klas. Leen pakt een krijtje uit het bakje bij het bord. Hij trekt een streep op de vloer.'Hier is Vogel voorbij gevlogen.' 'Een nieuw verhaal van de boom,' roept Kevin. 'Dit schrijf ik op.' 'Weet je wat,' zegt Guus, 'we schrijven allemaal een nieuw verhaal van de boom.' Vlug gaan ze aan het werk, want het verhaal moet vandaag nog af.
's Middags staan de kinderen op de speelplaats. Kevin staat bovenop zijn slee. ‘Zo ga ik de berg af.’
‘Dat durf ik niet,’ Guus komt aanlopen. Op zijn hoofd heeft hij een wollen muts. Rob trekt hem de muts af en rent weg. Guus achter hem aan. ‘Geef hier Rob. Mariet heeft die muts voor mij gebreid.’
De muts vliegt door de lucht. Met een hand vangt Guus de muts. Hij trekt ze over zijn oren. ‘Kom we gaan’. Joyce loopt aan zijn hand. Bij het bos ligt een heuvel. Joelend glijden de kinderen naar beneden. Guus krijgt de slee van Jessica. Joyce zit voorop. Hij stuurt naar links. Hij stuurt naar rechts. En remt op tijd vlak voor een boom. Ze vallen in de sneeuw. Joyce lacht.
‘Ik heb sneeuw op mijn broek,’ zeurt Guus.
Kevin springt bovenop hem. ‘Zullen we er water van maken, dan kunnen we zwemmen.’
Guus draait zich om. Ze rollen door de sneeuw. Het zijn net twee sneeuwpoppen.
‘Kijk hier,’ Joyce staat naast de slee. Aan haar voeten ligt een vogel.
‘Dat is Rob. Die is zeker van de slee gevallen,’ proest Guus. Sneeuw vliegt uit zijn gezicht.
‘Dat is niet om te lachen,’ Joyce kijkt hem streng aan.
Guus zit op zijn knieën. ‘Joyce, wij hebben plezier. De vogel niet. Maar hij heeft het wel niet meer koud.’
De sneeuw in het gezicht van Guus worden waterdruppels. Hij staat op. Net op tijd. Deniz schiet voorbij. En vliegt in een greppel. Zijn benen steken omhoog. Hij draait zich om en veegt de sneeuw uit zijn gezicht. Gelukkig, ze zien een la­chend gezicht. Guus loopt naar hem toe. ‘Het belangrijkste van het sleeën is het remmen. Maar niet te hard anders kom je niet meer vooruit,’ zegt Guus.
‘Hè, hè,’ roepen enkele kinderen.
‘Wat slim,’ plaagt Joyce.
Nog een keer glijden de kinderen het heuveltje af. Alleen Lesley niet. Hij staat bij een struik. ‘Hier ligt bloed.’ Ze strompelen allemaal de heuvel op. Bij de rode druppels blijven ze staan. Een geel plasje heeft een gaatje in de sneeuw ge­maakt.
‘Een moord,’ schreeuwt Kevin.
‘Daar zijn sporen,’ zegt Joyce. ‘De sporen van een dier.’ Puntjes en strepen gaan naar het bos.
‘We gaan er achteraan,’ fluistert Ron.
‘Onze sporen gaan de andere kant op,’ zegt Guus. Hij pakt het touw van de slee van Jessica. Ze gaat zitten. Guus kromt zijn rug en trekt de slee. In de oude sporen komen nieuwe sporen. Alleen gaan ze nu de andere kant op. De banken en stoelen gaan  weer terug naar de klas.