weekverhaal week 48

Marsepein

‘Kijk, de maan schijnt pakjes.’
Guus staat op een stoel. Boven de leestroon maakt Guus een halve maan vast aan het plafond. Er bungelen pakjes aan. ‘Kevin houd de stoel goed vast. Anders val ik met de maan omlaag’. ‘Wees maar niet bang meester. Ik ben sterk genoeg’, zegt Kevin. Voorzichtig stapt Guus van de stoel af. De maan draait met de pakjes langzaam rond. De kinderen kijken ernaar. Ze zingen: zie de maan schijnt pakjes door de bomen. Na het lied gaat Guus op de troon zitten. Hij vertelt een verhaal over een jongen die Pietje heet. Hij wordt vrese­lijk gepest. De kinderen zijn stil. Ze willen allemaal Pietje helpen. En dit gebeurt ook in het verhaal. Want een sinter­klaasverhaal eindigt altijd goed.
‘Nu gaan wij een sinterklaas­verhaal spelen,’ zegt Guus.
‘We schrijven onze naam op een briefje. En vouwen dit twee keer dicht. Heb je het gehoord Rob, twee keer.’
‘Nee meester, duizend keer.’
‘Wacht maar als ik jouw briefje trek,’ lacht Guus. ‘Joyce mag ik jouw muts hebben. Dan stoppen we daar de briefjes met onze namen in.’
Joyce pakt de muts van de kapstok. Guus zet de muts op. De kinderen beginnen te lachen.
‘De meester is gek,’ roept Kevin.
Met grote ogen kijkt Guus rond.
‘Gekke Guus deelt nu briefjes uit, schrijf je naam en stop ze in de muts.’
Allemaal tegelijk willen ze de briefjes in de muts stoppen. Guus houdt zijn hoofd vast. De meeste vallen op de grond. ‘Opnieuw,’ roept Guus.
Hij heeft de muts in de handen. Zijn haren zijn helemaal in de war. Ieder kind pakt een briefje. Het laatste is voor Guus. Hij gaat in een hoek staan. Langzaam maakt hij het briefje open. ‘Ik heb mezelf.’
Op het briefje staat gekke Guus. De tweede keer gaat het goed. ‘Niks verklappen,’ zegt Guus streng, ‘anders is het geen verrassing meer.’
‘Wie hebt u?’ vraagt Rob.
‘Jou.’
‘Dat geloof ik niet.’
‘Dan niet.’
Joyce krijgt haar muts terug. Ze kijkt Guus geheim­zinnig aan. ‘Wat een mooie muts, Joyce.’
Ze krijgt blosjes op de wangen.
‘Wie Joyce heeft moet maar een muts maken. En vergeet niet het versje. Met een leuk grapje houden wij elkaar voor het lapje.’ Boem, boem. Er wordt hard op de schooldeur gebonsd'. Twee zwarte pieten komen binnen. Een grote en een kleine. Peperno­ten en snoepjes vliegen rond. Een noot vliegt tegen het hoofd van Guus. De kinderen kruipen over de grond.
‘Hier zijn alleen maar lieve kinderen,’ zegt een van de pieten. ‘En een gekke Guus,’ roept Lesley.
‘Gekke Guus?’
De pieten lopen naar Guus.
‘Zo gek is hij niet.’
Ze geven hem allebei een zoen. Op zijn wangen zijn blosjes en zoenen te zien. De kinde­ren lachen. Joyce steekt de vinger op. ‘Wie de meester heeft, moet maar een zoen maken.’
Guus zegt niets. Hij steekt zijn handen in de zakken.
‘Kennen jullie een sinterklaaslied­je,’ vraagt de grote zwarte piet.
‘Ja’, brullen de kinderen.
Ze zingen en dansen het lied: zo zoet als marsepein. Als het lied uit is wijst een van de pieten naar het raam. 'Kijk, daar is de boom van jullie. Vanavond schijnt er de maan door. Guus pakt het boek. 'Nu mogen de pieten samen het boek vast houden.  Niet het boek van de Sint maar van de boom. Luister maar wat daarin staat.'  

Een blad valt op hoofd van Leen.
‘Dag blad.’
‘Dag Leen. Ik ben op zoek.’
‘Wat zoek jij op het hoofd?’
‘Ik zoek bezoek.’
‘Blad, zoek jij bezoek op het hoofd?’
‘Ja, bij jou op het hoofd.’
‘Wat leuk. Daarom heb je zo’n mooie kleuren.’
‘Ja, Leen. Mooie kleuren voor jou.’
‘Maar blad, ik heb geen mooie kleuren voor jou.’
‘Jij bent ook geen blad. Jij bent Leen.’
‘Moet je blad zijn om mooie kleuren te hebben?’ vraagt Leen.
‘Die kleuren krijgen wij als wij op zoek gaan naar bezoek,’ zegt blad.
‘Blad als je bij mij bent, heb ik ook mooie kleuren.’
‘Leen dan heb je Leenkleuren,’ lacht blad.
‘Mag ik die kleuren houden?’
‘‘Maar dan heb ik geen kleuren meer,’ zegt Leen.
‘Je hebt toch Leenkleuren!’ roept blad.
‘Wil je die echt meenemen?’
‘Nee hoor. De kleuren van Leen, zijn van Leen.’
‘Blijf je nog even bij mij?’
‘Ja Leen, ik blijf tot mooie kleuren op zijn.’
‘Blad, dan mag je mijn kleuren lenen.’
‘Wat fijn Leen. Ik vind bezoek leuk.’

'Wat een fijn verhaal,' zegt een piet. 'Bezoek is leuk. Dan gaan ze weg. Ze aaien Guus over het hoofd. Zijn haren zijn nog meer in de war. Bij de deur blijft de kleine piet staan. ‘Ik denk dat ik een kam in je schoen stop.’
‘Dankjewel piet.’ Guus zwaait.
Rob trekt aan de mouw van zijn trui.
‘Leuke pieten, hè?’
Guus veegt met een hand over zijn wang.
‘Ja, zo zoet als marsepein.’