Aisha

 
Zij loopt te sloffen. Zo moe is zij. Aisha is al lang onderweg. Uit haar eigen land weggejaagd door geweren. Oorlog, honger. Bloed en dood. Veel dood. Op de vlucht. Weg van haar huis. Van misbruik. Geen leven. Geen levensvreugde. Verdreven van haar familie. Maandenlang heeft zij rondgezworven. Zij leefde van wat zij vond of stal. In een buurland vond zij werk op een boerderij. Met het verdiende geld spaarde zij om verder te gaan. Dat zit in haar bloed. Onderweg zijn. Thuis hadden ze schapen en wat ezels. Daar trokken ze mee rond. Op zoek naar gras, water en handel om te overleven. Ze woonden in een hut. Hitte en droogte overdag. Koude nachten. Een met de natuur.

 

Nu loopt zij door een vreemde stad. Straten, huizen, mensen. Verkeer, veel verkeer. Bij een etalage blijft zij staan. Het licht schijnt op haar gezicht. Zij duwt haar hand tegen het raam. Spreidt haar vingers. Het glas voelt koud aan.

 

Na een jaar verliet zij de boerderij. Te voet ging ze verder. Af en toe kreeg ze een lift.  Maandenlang was ze onderweg. Toen kwam ze in de stad. Daar bleef ze niet lang. Het was een grote mesthoop. Een boot bracht haar met andere vluchtelingen naar de overkant. Zij had nog geld om een stuk met de trein verder te reizen. De laatste dagen reisde ze verborgen in een goederenwagon.Tot hier. In de stad waar haar taal niet gesproken wordt. Zij wil de taal van de stad wel verstaan. Daar wil zij alles voor doen. Leren, werken. Een van de mensen zijn. Een met de natuur. Aisha gaat zitten op de stoep voor de winkel. Zij legt het hoofd tegen de winkelruit. Moe en honger. Kijkt naar de engelen in de etalage. Ze draaien rond op een carrousel. Onderweg in een cirkel. Zonder einde.

 

‘Papa, ik heb dorst en ik ben moe.’
‘Nog even Aisha, voor het donker zijn we weer bij de hut.’
De vader legt een hand op haar schouder.
‘Voordat de zon onder is, kun je drinken uit de waterput.’
Een hele dag in de brandende zon. Even zaten ze in het verdorde gras. Ze gaan verder.
De schapen en de ezels drijven ze voor zich uit. In een stofwolk. Aisha spreidt haar armen. In een hand heeft ze een stok. De zon zakt langzaam. Achter de horizon is water. Drinken voor de nacht. Daar slapen ze in de hut. Dromen van morgen. Morgen trekken ze verder. Op zoek naar gras.

 

Aisha strekt de benen over de winkeltrap. Het hoofd rust tegen de ruit. De adem beslaat het glas. Met een vinger tekent ze een schaap. Twee politieagenten lopen langs. Ze blijven staan.
‘Who are you?’
Aisha haalt zijn schouders op.
‘Where do you come from?’
‘Francais’, zegt zij.
Dat spreekt hij een beetje. Ze wijzen naar haar.
‘Papier.’
Aisha geeft hen haar identiteitskaart. Ze nemen haar mee. Haar moeheid verandert in angst. Zij denkt aan de gevangenis. De agenten brengen haar naar een huis. Daar krijgt zij een bord soep met brood. Zij mag blijven slapen. In een kamer met meerdere mensen. Ze liggen in stapelbedden. Voor het eerst sinds lange tijd weer in een bed. ’s Ochtends kan zij zich wassen. Ze hebben zelfs schone kleren voor haar. Als zij aan tafel zit komt een vrouw naar haar toe. Ze spreekt Frans.
‘Je suis Francien,’ zegt ze.
Zij is blij. Voelt zich opeens een beetje thuis in dat vreemde land. Geborgen in de taal van deze vrouw. Ze legt haar uit dat zij asiel moet aanvragen. Na het eten neemt Francien haar mee. ’Er valt een beetje sneeuw. Aisha spreidt haar armen. Ze vangt de vlokken. Net schapen. Het maakt haar blij.

 

Soldaten komen het dorp binnen. Ze schieten. Kogels vliegen in het rond. De vader en moeder liggen op straat. In een plas bloed. Mensen vallen. Mensen rennen. Voor hun leven. Aisha rent mee. Door stof en zand. Dag en nacht.

 

Aisha loopt met Francien door de stad van gisteren. Loopt voor haar leven. Hoopt te mogen bljven. Ze gaan naar een kantoor. Daar wordt haar asiel aangevraagd. Een dag later brengt Francien haar naar de trein. Ze geeft haar een briefje. Daarop staat hoe zij naar het opvanghuis kan komen. Ze geven elkaar een hand. Aisha legt haar hand op haar hart.
‘Merci, Francien’
Op het perron staat een muzikant. Hij speelt accordeon. De trein komt aangereden. De klanken van Jingle Bells gaan verloren. Aisha stapt in. Naar haar nieuwe thuis.
Vaak moest Aisha verhuizen. Iedere keer een ander opvanghuis. Tot zij te horen krijgt dat zij terug moet naar haar oude thuis. Wegrennen heeft geen nut. Aan de horizon is geen waterput meer. Staat geen hut meer voor haar. Geen bed. Een nacht langer dan de dag. In het vliegtuig kijkt zij naar buiten. Het land van haar hoop wordt steeds kleiner. Smelt in haar herinnering. Stijgt op.
Een engel in de etalage.
Ronddraaien. Zonder einde.