Een warme wind steekt op. De zon wordt plotseling erg warm. Ze stijgt sneller dan op andere dagen aan de hemel. De tijd is van slag. Mensen verschuilen zich. Ramen en deuren worden gesloten.
‘ Hoe oud worden katten?’ vraagt ze
‘Dat ligt eraan. Wij hadden vroeger een kat die stierf toen ze negentien was’
‘ En hoe oud wordt een paard?’
‘Voor alles wat leeft geldt: het ligt eraan’ ‘ Waaraan?’
‘ Als we dat precies zouden weten, dan…’
‘Wat dan?’
Kaifoes krabt aan zijn baard en staat op.‘Ja, wat dan…’
En dat was alles wat hij zei.
‘Waar ga je heen Kaifoes?’
Hij pakt haar hand.
‘Isabella, ik ga eens uitzoeken hoe lang ik leef.’
Langzaam brengt hij zijn lippen naar haar hand.
‘Hier bij de waterbron zal ik op je wachten’ zegt Isabella ‘De warmte van je lippen bewaar ik in mijn hand’
Ze legt haar handen over elkaar. Kaifoes gaat weg. Vanaf de rand van de waterbron kijkt Isabella hem na. Dan gaat ze met haar hand door het water. Het water klotst en geeft verkoeling in de hitte van deze zomerdag. Druppels spatten op. Het worden diamanten in de zon. Ze vormen een ketting. Een ketting om de hals van Isabella.
Ze houdt haar hoofd schuin en draait met Kaifoes mee. Totdat hij een steegje in gaat. Langzaam buigt ze haar hoofd. Ze staart naar het water tot ze opeens de stem van Kaifoes hoort. ‘Voor jou kom ik terug’ roept hij.
Isabella duwt haar lippen tegen haar hand. Kaifoes is weer weg. Het steegje wordt een pad, met stenen en later modder met kuilen en hobbels. Ergens slaat een klok.Nog twee uur en dan is het middag. De zon op zijn hoogste punt. Zweetdruppels glijden langs Kaifoes’ gezicht in zijn baard. Tekenen van leven. Onderhuids zoutwater uitgezweet. Hij gaat met zijn handen door zijn baard. Dan steekt hij ze in de lucht. Ze zijn nat.
‘Leven, zweten om te leven’, zegt hij zachtjes.
Het pad loopt door het bos omhoog. Tussen een paar stenen stroomt water. Met zijn handen maakt hij een kuiltje. Het water stroomt erin. Hij drinkt uit zijn handen en wast zijn gezicht ermee. Dan legt hij zijn handen op twee stenen, rond en glad. Zijn gezicht drukt hij tegen het water van de bron. Zijn tong zoekt druppels. Hij zuigt zich vol met het binnenste van de aarde.
De handen rusten op de stenen. Ze voelen het leven uit de boezem van moeder aarde. Aan het eind van het bos ligt over het pad een dennenboom. Met moeite klimt hij over de takken en stam. De naalden voelt hij in zijn armen en benen. Hars kleeft aan zijn handen. Hij snuift de dennenlucht op. Kaifoes gaat op een tak zitten om uit te rusten. Dennenappels liggen op de grond. Hij raapt ze op en legt ze op de takken.‘ Sier je met je eigen vruchten. Zo leef je.
’Buiten het bos gaat het pad steil omhoog. Gras gaat over in steen. De wind droogt de laatste druppels in Kaifoes’ baard. De klok slaat twaalf uur. Een carillon speelt een liedje, het klinkt langs de berg omhoog. Kaifoes blijft staan. Zijn lippen fluisteren. De woorden blijven in zijn mond. In het binnenste van zijn leven. Een lied van lang geleden. Een lied van liefde. Tranen glinsteren in zijn ogen. De wind houdt ze nat. Gebogen loopt hij over de kale berg. De weg naar antwoord wordt steeds steiler. De vraag op zijn schouders. Een lastdier strompelt over stenen. Het doet pijn. Het leven krimpt. Nog een keer warmte vinden. Achter een boom, tussen struiken. In de vacht van een schaap. Gewoon zich thuis voelen bij de lach van een pasgeboren kind. Dan draait hij zich om. De last valt van zijn schouders. Het antwoord blijft een vraag. Blijft achter in de voederbak van een lastdier. Kaifoes daalt de berg af. De kou gaat zijn voetstappen vooruit. Een wintertapijt wordt uitgerold door het steegje tot aan de waterbron. Isabella bevriest samen met het water. Uit een hand stroomt de bron. Diamanten worden weer druppels. IJsblokken. Ze hagelen terug in de bron. Kaifoes knielt neer. Water welt over hem heen. De huid bevriest. Twee ijsfiguren zijn geboren. Ze smelten en bevriezen. Tot ze verdampen. Het carillon speelt. ‘Uit jou ben ik geboren’.{gotop}
bron II
Bron