Kerstcadeau

Ze zitten naast elkaar op de bank. Boven hun hoofd hangt een bord met het woord ‘Opname’. Stil staren ze voor zich uit. In de hal is het een komen en gaan van mensen. Vrolijke mensen, verdrietige mensen. Ziek, genezen, gezond. Goede uitslag, slecht nieuws. Het komt allemaal samen in een grote gang. Het ziekenhuis.
‘Martien heb je de brief met de oproep,’ fluistert de vrouw op de bank. ‘Ja, Christa’
Hij haalt de brief uit zijn binnenzak. ‘Ik was bang dat we hem vergeten waren.’
Christa speelt met een strikje van haar hoofddoek. Vioolmuziek klinkt uit de luidsprekers aan de muur. Een man met een karretje manoeuvreert zich langs de mensen. Midden in de hal stopt hij. Grote dozen laadt hij af. Uit een lange doos haalt hij een kerstboom. Als de kunstboom rechtop staat, vouwt hij de takken uit.
Om de verlichting in de boom te hangen heeft hij een ladder nodig. Een kind blijft bij de boom staan. Ze wijst naar boven. Haar moeder lacht. Ze tilt haar kind op. Samen zingen ze ‘Kling Glöckchen Kling’. Dan verdwijnen ze weer in de stroom van mensen.
Martien kijkt op zijn horloge. ‘Het is nog vroeg’ zegt Christa. Hij knikt. Hij is altijd op tijd. In veertig jaar is hij nooit een keer te laat op zijn werk gekomen. Of heeft iemand op hem moeten wachten. Na zijn pensioen woonden ze nog twee jaar in het oude huis. Maar Christa kreeg moeite met traplopen. Toen verhuisden ze naar een flat. Vorig jaar kreeg Christa buikpijn. De dokter zei: ‘Het valt mee’. Maar het viel tegen. Het gezwel was kwaadaardig. Chemo en bestraling. Nu wordt de tumor verwijderd. Bovenin de kerstboom hangt de verlichting. De man hoeft niet meer zo hoog op de ladder te staan. De draaideuren bij de ingang scheppen winterlucht naar binnen en ziekenhuislucht naar buiten. Mensen in angst of vreugde drijven mee.
Bij ‘Opname’ komen een man en vrouw naar binnen. Ze hebben een kind bij zich. Het zit in een rolstoel. Ze knikken en gaan tegenover Christa en Martien zitten. Af en toe kijken ze naar elkaar maar zeggen niets. Het meisje in de rolstoel fluistert iets. Haar moeder lacht en aait over haar kale hoofd. Christa speelt weer met het strikje van haar hoofddoek. Door de chemo vielen haar haren uit. Onder de hoofddoek verbergt ze haar kale hoofd. Voor verdriet hielden ze de deur gesloten. Vreugde mocht naar buiten klinken. Daar deden ze de ramen voor open.
In de kerstboom hangen nu alle lampjes. De man steekt de stekker in het stopcontact. De verlichting springt aan. Heel even laat hij de lampjes branden. Dan trekt hij de stekker weer uit het stopcontact. Aan het eind van de gang zijn de liften. Deuren gaan open en dicht. Mensen schuiven in en uit. Zwermen uit in de gang langs de kerstboom. Of op elkaar gepropt in de lift. ‘Over een paar dagen mag je weer naar huis’ zegt de moeder. Het meisje in de rolstoel lacht. Christa moet langer in het ziekenhuis blijven. Het wordt niet gemakkelijk om de tumor te verwijderen. Toch is de dokter vol vertrouwen. Daarbij weten ze ook dat er geen uitzaaiingen zijn. Maar zekerheid krijgen ze pas na de operatie.’Uitzaaiingen’. Een woord dat hoort bij leven afnemen. En Martien zaaide in zijn tuin bij het oude huis heel wat bloemen. Heel wat leven gebracht.
In de hal staat de man weer hoog op de ladder. Hij hangt nu de kerstballen in de boom. Een voor een. Voor iedere nieuwe bal moet hij weer de ladder af. In het restaurant in een hoek naast de liften wordt het steeds drukker. De meeste mensen drinken koffie. De stapel kranten slinkt. Het laatste nieuws verspreidt zich of vervliegt in het ziekenhuis. Achter de balie bij de opname zit nu een vrouw. ‘Mevrouw Huntjes’ zegt ze. Martien en Christa staan op en lopen naar de balie. Martien geeft de brief af. Een vrouw komt bij hun staan. Ze lopen met haar mee naar de afdeling.
Een man geeft de kerstballen aan. Het versieren gaat nu een stuk sneller. In de bovenste helft van de boom is het al kerstmis. De onderste helft is nog groen. Christa en Martien lopen gearmd langs de boom. Ze kijken niet naar boven. Martien draagt het koffertje. De bloemenwinkel naast het restaurant gaat nu ook open. De rode kleur van de kerststerren valt op. In de bloemenbak op het balkon heeft Martien gisteren een kerstroos geplant. In de tuin bij hun oude huis stonden ook kerstrozen. De man en vrouw rijden met de rolstoel door de hal. Het meisje kijkt naar de kerstboom. Stralende kinderogen in een bleek gezicht. Bonte ballen kleuren een ziek leven.
Ze lopen naar de lift. Het is voor hen een bekende weg. ’s Avonds gaat Martien naar huis. Alleen. De boom is vol van kerstmis. Hij loopt er langs. Dagenlang langs de kerstboom. Een tijd van onzekerheid. Het is allemaal goed gegaan. Nu alleen nog wachten op de uitslag. Op de dag dat Christa naar huis mag, komt de dokter. ‘De snijvlakken zijn schoon’. Een goede uitslag. Een kerstcadeau. Samen lopen ze door de hal. Nu iets sneller. Bij de kerstboom blijven ze staan. Ze lachen. Kindervreugde in een oud hart. Christa doet haar hoofddoek af. Thuis op het balkon steekt Martien dennentakjes rond de kerstroos. Christa staat naast hem. Op haar hoofd groeien donshaartjes.
In de hal van het ziekenhuis is het een komen en gaan van mensen. Ze zien lichtjes en kerstballen. Op een tak ligt een hoofddoek. Gevouwen als een ster.{gotop}