Sjpoeëk

Een man steekt de straat over. Hij loopt gebogen. Het regent. Een heel fijne regen. De druppels rijgen draadjes van een web. 
‘Het regent spinnenwebben,’ roept Fam.
Ze loopt met Ankie op de stoep. 
‘Welnee, Fam. Dit is geen spinnenweb.’ 
‘Wel waar, voel maar.’ 
Fam kriebelt met haar vingers over het hoofd van Ankie. 
‘Ga weg, jij bent de spin.’ 
Ankie rent weg. Fam loopt achter haar aan. Oei, daar botst ze tegen iets op. 
‘Maak dat je wegkomt,’ zegt een meneer met een bromstem. 
Het is de man die de straat over stak.
Ankie ligt op de grond. De man loopt door. Fam tilt haar op. 
‘Heb je je pijn gedaan?’ 
‘Nee, spin,’ zegt Ankie. 
‘Weet je wie dat was,’ vraagt Fam. 
‘Ja, die man woont in het oude huis achter het voetbalveld.’ 
‘Zullen we hem achtervolgen?’
‘Ja, ik kan goed sluipen.’
Met rechte armen en benen en de billen omhoog kruipt Ankie over de straat.
‘Dat is niet goed. Zo kan iedereen je zien. Sluipen, doe je zo.’
Fam maakt zich klein en kruipt over de grond. 
‘Zie je dat je een spin bent.’
Fam draait haar hoofd. Ze kijkt met smalle ogen Ankie aan. Ankie slaat haar handen voor de ogen.
‘Niet doen. Dit vind ik akelig.’
Fam pakt haar arm vast.
‘Kom, houd mijn spinnenpoot vast. We gaan achter hem aan.’ 
‘Moeten we niet sluipen?’
‘Daar hebben wij geen tijd voor. Eerst moeten wij hem inhalen.’
Ze rennen hard naar het voetbalveldje. Daar zien ze de man lopen.
‘Ik durf niet meer,’ fluistert Ankie.
‘Kom, we gaan sluipen.’
Fam zakt op haar knieën. Ankie zakt ook op haar knieën. Samen kruipen ze door het gras.
‘Misschien is die man bang voor spinnen.’
Fam kijkt weer met smalle ogen. Ankie durft niet te kijken.
‘Doe me maar na. Zo.’
Fam trekt de hoeken van de ogen omhoog. Ankie doet haar na. Eerst een beetje.
‘Nog veel meer, Ankie. Nu ben je een halve spin.’
Ankie trekt nog harder.
‘Goed zo, een echte spin ben je nu. Kom, voor twee spinnen is hij zeker bang.’
Naast elkaar kruipen ze verder door het gras. Af en toe wachten ze even om spinnenogen te maken. Ze zien de man het huisje binnengaan. 
‘Wat doen we nu,’ vraagt Ankie.
‘We gaan nog dichterbij. Door de ramen gluren. Aan de deur luisteren.’
‘Niet doen, Fam. Ik wil geen spin meer zijn.’ 
‘Kijk, Ankie.’
Fam wijst naar het huisje. Boven de deur hangen grote letters.
‘Zie je wat daar staat?’
‘Nee, het zijn zeker spokenletters, Fam.’
‘Je hebt, gelijk. Weet je wat daar staat? Sjpoeëk!’
‘Hoe weet je dat?’
‘Mijn moeder kent spooks.’ 
Fam kijkt nu heel geheimzinnig. Ze begint te fluisteren.
‘Toen ze een klein meisje was heeft ze dat van haar moeder geleerd’
Ankie probeert het na te zeggen.
‘Sj-poe –ë-k.’
Daar vliegt de deur open. De man rent naar buiten.
‘Wie roept mijn naam?’
‘Ankie, kijk als een spin,’ zegt Fam.
‘Wat hoor ik? Spin!’
‘Ja, spin. Goed gehoord. Wij zijn spinnen.’
De man begint gemeen te lachen.
‘Wat leuk. Sjpoeëke eten spinnen. Dat weten jullie niet, hè.’
‘Nee,’ schreeuwt Fam luid.
Ankie strekt haar armen en benen. Ze duwt haar billen in de lucht. 
Fam schreeuwt nog eens.
‘Wij zijn geen spinnen.’
De man wijst naar Ankie.
‘Wat is dat?’
‘Ik sluip,’ zegt Ankie.
‘Als ze zo sluipt, dan eet ze sjpoeëke,’ roept Fam.
De man begint te beven. Het gebit klappert. De tanden vliegen uit de mond. De oren wapperen heen en weer. De neus krult omhoog. De ogen draaien rond. 
‘Poeëk,’ roept hij hard. ‘Poeëk!’ 
Sjpoeëk kan hij niet meer te zeggen. Snel rent hij het huisje binnen. De deur gooit hij hard dicht. De letters ‘s’ en ‘j’ boven de deur vallen omlaag. Nu staat er nog, ‘poeëk.’
‘Dag meneer Poeëk,’ lacht Fam.
‘Kom, Ankie, we gaan naar huis.’
Achterstevoren lopen ze terug. Zo kunnen ze het huis van de man nog zien. De man komt aan het raam.
‘Waarom lopen jullie nu zo?’
‘Als we zo lopen, dan eten we Poeëke,’ schreeuwt Fam. 
De man maakt snel het raam dicht.
‘Tot morgen,’ fluistert Ankie en ze kijkt heel gewoon. 

2006