Krisnieëvel
Rónk de kristsiet is ’t wie jiddes joar druk in de jesjefter. Óp jidder trit van de roltrappe sjtunt wal e paar vus. Zoeë kót vuur krismes weëd nog flot ’t letste jehold. En dat is nog jans jet. ’t Kristl kiekt bij de triekkoots. Ze ligke jevauwe óp inne dusj. ’t Kiekt ieëtsj noa de moas, xl. Vuur inne sjwerver is dat jód ezoeë. Besser tse jroeës dan tse kling. Went ’t mar de kauw boese hilt. Mit krismes sjenkt het inne sjwerver inne triekko. Bij ’t sjtation zitse d’r jenóg. Durch ’t joar weëde langs de hoezer tüte vol mit auw kleier ópjehold. Mar mit krismes wilt ’t Kristl inne nuie sjenke. Woarum? E aod jeveul va dele? Ziech sjuldieg veule? Vier hant zoeëvöal en zie zoeë winnieg. |
Kerstnevel
Rond de kersttijd is het zoals ieder jaar druk in de winkels. Op iedere trede van de roltrappen staat wel een paar voeten. Vlak voor kerstmis worden nog vlug de laatste boodschappen gedaan. Dat zijn er nog heel wat. Kristl kijkt bij de truien. Ze liggen opgevouwen op een tafel. Ze pakt er een in de maat XL. Voor een zwerver is dat goed, beter te groot dan te klein. Als het de kou maar buiten houdt. Met kerstmis schenkt ze een zwerver een trui. Bij het station zitten er genoeg. Het hele jaar worden zakken vol met oude kleren opgehaald. Maar met kerstmis wilt Kristl een nieuwe trui schenken. Waarom? Een oud gevoel van delen? Zich schuldig voelen? Wij hebben zoveel en zij zo weinig? Haar oma woonde vroeger op een boerderij. Op kerstavond kwamen de arme mensen naar de boerderij en kregen eten in de schuur. Kristl hoorde dit verhaal van oma ieder jaar jaar tijdens kerstmis. Van dat verhaal is bij haar iets blijven hangen. Het laatste kerstcadeau dat ze koopt, is de trui voor de zwerver. Echter dit jaar was er weinig tijd. Sinds de zomer werkt Kristl in het noorden van het land. Ze werd door het bedrijf overgeplaatst. Het is te ver om iedere dag op en neer te reizen. In het weekend gaat ze naar huis. Wat wil je als in de vijftig bent. De kinderen studeren nog. Dan heb je het geld hard nodig. Ander werk vind je niet meer zo vlug. En het zou maar voor een jaar zijn. Vanochtend is er op kantoor nog een vergadering. Ze waren vlugger klaar dan verwacht. Daarom konden ze eerder naar huis gaan. Dit kwam Kristl goed van pas. Het cadeau voor de zwerver kopen en nog voor het donker thuis zijn. Morgen is het kerstavond. Dan is er thuis nog heel wat te doen. Ze verheugt zich. Naar huis. Tussen Kerstmis en Nieuwjaar heeft ze vrij. De afgelopen maanden heeft ze op kantoor de nieuwe collega’s leren kennen. Daar kan ze goed mee opschieten. Eigenlijk beter dan de mensen waarmee ze op het vorige kantoor werkte. Vorige week duurde het kerstdiner langer dan tijdens vorige jaren. Bij de tafel met de truien staan een man en een vrouw. Ze overleggen welke maat het moet zijn. Ze twijfelen. Kristl pakt de eerste beste XL en gaat ermee naar de kassa. Het is een grijze met blauwe strepen. Die is altijd geschikt. Buiten is het mistig. Ze zet de kraag omhoog. Ze loopt vlug door naar het station. Op het perron staan hier en daar enkele mensen. Midden op de dag valt het nog mee met de drukte. Kristl schuilt voor de wind achter een reclamebord. Daarop staat een kerstman die cola drinkt. Uit de mist rijdt de trein het station binnen. Kristl gaat op een eenpersoonszitplaats zitten. De reistas naast zich. De zak met de trui er bovenop. Aan de andere kant van het gangetje zitten een man en een vrouw. ‘De wind drijft de mist weg,’ zegt de man. De vrouw kijkt naar buiten. ‘Dat hebben ze ook voorspeld. Flinke storm.’ Kristl pakt een boek uit de tas. Op de reizen tussen thuis en het werk heeft ze al heel wat boeken gelezen. Buiten klinkt een fluit. Een meisje kan nog net voordat de de deuren sluiten naar binnen springen. Buiten adem valt ze op een bank. Naast zich zet ze een pak neer. Een kerstpakket zo te zien. De man kijkt naar het meisje. ‘Net op tijd,’zegt hij. De vrouw stoot de man aan en wijst naar het raam. ‘Kijk eens naar buiten, hoe de bomen heen en weer gaan.’ ‘Wij zitten warm,’ zegt de man. Het begint te regenen. Het klettert tegen de ruiten. Je kunt niet meer naar buiten kijken. In de trein gaat het licht aan. Maar niet voor lang. Het gaat een paar keer uit en aan. De trein rijdt steeds langzamer. Totdat hij stil staat. Het licht is nu uit. Kristl kijkt op van haar boek. Buiten valt tussen de regen sneeuw. De natte vlokken plakken op de ruiten. De man kijkt rond. Hij gaat rechtop zitten. ‘Wat krijgen we nou. Toch geen vertraging. Die rotte trein.’ 'Ik zei het toch. Ze hebben slecht weer voorspeld,’zegt de vrouw. De man gaat staan. ‘Daar hoeft de trein toch niet voor te blijven staan.’ De conducteur komt de trein binnen. ‘De trein kan niet verder. Er zijn bomen op de rails gevallen. Ze hebben spoorkabels geraakt. Hoe lang het duurt, weten wij niet.’ ‘Hopelijk zijn we voor kerstmis thuis,’zegt de man. De conducteur lacht. ‘Anders maken wij het hier gezellig.’ De man gaar weer zitten. De vrouw zucht eens. In de coupé is het nu stil. Het meisje pakt de telefoon. Ze toetst een nummer in. ‘Met mij. De trein staat stil. Er liggen bomen op de rails… Bij jullie ook slecht weer… Lieve help.’ Ze stopt de telefoon terug in de zak van de jas. ‘Dat kan nog lang duren. In het hele land is veel schade door de storm.’ Kristl gaat staan om haar jas aan te trekken. Langzaam wordt het kouder in de trein. De man en de vrouw volgen het voorbeeld van Kristl. Buiten is het nu droog. De storm is gaan liggen. Het wordt donker. Het meisje heeft nu ook de jas aangetrokken. 'Ik krijg honger.’ Ze maakt het kerstpakket open en haalt er een doos met koekjes uit. Als ze opstaat scheurt ze het rode cellofaanpapier met witte kerstboompjes eraf. Ze geeft koekjes aan Kristl, de man en de vrouw. De conducteur komt net binnen. Ook hij krijgt een koekje. ‘Dankjewel,’ zegt hij. ‘Het kan nog een hele tijd duren voordat wij verder kunnen.’ ‘Kunnen geen bussen ingezet worden,’ vraagt de man. ‘Dat is lastig. Het verkeer is door de storm behoorlijk ontregeld.’ Kristl staat op en gaat bij het meisje zitten. ‘Mijn naam is Kristl.’ ‘Wat leuk,’zegt het meisje, ‘Kristl en dat met kerstmis.’ ‘Ja, ik denk dat ik wat met kersmis heb.’ Kristl vertelt het verhaal van de trui. 'Ik heb niets met kerstmis. Ik woon in een huis met een vrouw, die in augustus al begint met kerstmis, mijn moeder. In september draait ze al een een kerst-cd. Daar word ik gek van. Carnaval, daar kan ik iets mee. Maar kerstmis. Trouwens ik heet Robin. Maar ik moet zeggen dat verhaal van die zwerver me wel iets doet.’ Ze maakt het kerstpakket weer open. Nu pakt ze er een kaasje uit. Dan gaat ze staan. ‘Meneer en mevrouw, kom erbij zitten. Dat is toch gezelliger.’ De vrouw staat op. Ze duwt tegen de arm van haar man. ‘Daar is het misschien warmer.’ De man zucht eens. Hij staat toch op. Ze gaan tegenover de twee vrouwen zitten. ‘Wij heten Vermeer,’zegt de vrouw. ‘Karin en André.’ ‘Kristl en Robin,’ lacht het meisje. Uit de doos pakt ze een kandelaar. ‘Heeft iemand lucifers?’ De man geeft haar een aansteker. Op het plankje voor het raam brandt een kaars. Het kaarslicht kleurt de coupé. Een gevoel van kerstmis danst met de vlammen. Als de koekjes en de kaas op zijn, gaat het licht aan. De kaarsen zijn al een stuk opgebrand. De stem van de conducteur klinkt uit de luidsprekers. ‘Dankjewel voor het geduld. Wij kunnen verder. Voor kerstmis zijn we thuis.’ Kristl lacht. Ze staat op. 'Ik pak de tas.’ Maar als ze bij de tas komt, ziet ze dat de zak leeg is. Ze wil mopperen. Maar ze twijfelt. ‘De trui is al zijn weg gegaan,’zegt ze hardop. ‘Wat,’ roept Robin. ‘Hij is weg!’ ‘Weg? Wacht even.’ Robin gaat uit de coupé. Even later galmt haar stem door de trein. ‘Wij wensen de grijze trui met de blauwe strepen een XL kerstmis bij de zwerver.’ Langzaam rijdt de trein het station binnen. De avond is laat. Robin heeft het kerstpakket in de zak van Kristl gestopt. Samen lopen ze naar buiten. Karin en André lopen achter hen. Op de trappen voor het station zit in een hoekje weggekropen voor de kou een zwerver. Kristl zet de zak bij hem neer. De zwerver kijkt haar schuw aan. Er wordt niets gezegd. Kerstmis heeft niet veel woorden nodig. Kristl en Robin lopen door. ‘Het ga je goed,’zeggen ze tegen elkaar. Ieder gaat zijn weg. Op een bank van het perron ligt een trui. Grijs met blauwe strepen. XL. De conducteur ziet hem liggen. Hij raapt hem op. Bij de zak aan de uitgang legt hij de trui neer. De zwerver lacht zijn bruine tanden bloot. De conducteur loopt terug naar het station. De volgende trein wacht. Voordat hij fluit, fluistert hij. ‘Happy XL-mas.’ |